The Fleischmann-Pons Effect of Excess Heat
Op 23 maart 1989 deelden Martin Fleischmann, een van de grootste elektrochemici van Groot-Brittannië en zijn collega Stanley Pons, toenmalig voorzitter van de chemieafdeling van de Universiteit van Utah in een persconferentie mee dat zij kernfusie onder veel mildere condities bereikt hadden. Het ging om een bij-effect van een elektrochemische reactie aan een palladium-elektrode waar waterstof werd gevormd. Waterstof wordt in de palladiumelektrode geabsorbeerd en de twee wetenschappers meldden dat daardoor de waterstofkernen kunnen fuseren en dat als gevolg daarvan er bij hun opstelling meer energie vrijkwam dan ze er in stopten. Bovendien meldden ze dat ze vrijkomende neutronen hadden gedetecteerd die op fusie van waterstofkernen wezen.
Dit nieuws werd eerst als een sensatie opgevat, zowel in de internationale pers als in de wetenschapswereld. Als het klopte wat deze twee wetenschappers zeiden, zou dat betekenen dat een nieuwe energiebron met enorm potentieel op eenvoudige wijze bereikbaar was geworden.
Sindsdien is koude kernfusie gerepliceerd in honderden experimenten, in tientallen grote laboratoria - die allemaal vergelijkbare resultaten rapporteerden onder vergelijkbare omstandigheden.
In 1996 bijvoorbeeld, ontwikkelde Toyota's IMRA-onderzoekslaboratorium in Europa een serie reactoren die 30 tot 100 watt produceerden, wat gemakkelijk te detecteren was. Ze bleven wekenlang warmte produceren, veel langer dan welk chemisch apparaat dan ook.
De kern van de Toyota-reactor was ongeveer zo groot als een verjaardagstaartkaars. Een kaars die op 100 watt brandt, verbruikt alle brandstof in 7 minuten, terwijl een van de Toyota-apparaten 30 dagen continu op 100 watt werkte. Dat is duizenden keren langer dan een kaars. Het produceerde vele malen meer energie dan de beste chemische brandstof.
Zo werkt het: